Enkele jaren geleden werkte ik als HR-adviseur bij een montessori scholengemeenschap voor voortgezet onderwijs in Amsterdam, de MSA. In dat kader voerde ik gesprekken met collega’s over loopbaanontwikkeling in het onderwijs. Welke mogelijkheden zijn er eigenlijk om je te ontplooien als leraar? Toen bleek ook al dat er tal van leeractiviteiten plaatsvinden, maar dat er voor professionalisering geen vastomlijnd programma is en ook geen structuur om dat in te gieten. Met als gevolg dat leraren allerlei cursussen en opleidingen volgen, maar dat de kennis die ze daarbij opdoen, veelal niet verder komt dan het eigen klaslokaal. Dat lijkt misschien niet direct aanleiding tot paniek, ik vond het op dat moment vooral heel erg zonde dat er zoveel kennis en ervaring in de scholen is die zoveel meer zouden kunnen toevoegen aan het onderwijs. Het verbaasde me niet, want de leraar staat het grootste deel van de tijd voor de klas en werkt daar met leerlingen. De bel gaat, er vindt een massale lokaalwisseling plaats en de volgende les wordt gestart. Op gezette tijden zijn er pauzes waarin leraren elkaar kunnen treffen in de lerarenkamer. Die strikte dagindeling stamt nog uit de tijd van de industrialisatie met fabrieken waar mensen aan de lopende band op een zo efficiënt mogelijke manier standaardproducten maakten. Gek eigenlijk, dat dat nog steeds bestaat in ons onderwijs.
Inmiddels had ik zelf ook mijn bevoegdheid gehaald om als leraar voor de klas te staan en combineerde ik mijn werkzaamheden. Zoals al eerder aangegeven zijn leraren veelal zelf dol op leren. Bij de meesten zwelt de energie daardoor aan, evenals het professioneel zelfvertrouwen waardoor professionalisering een aardig onderwerp wordt voor een collegiaal gesprek bij de koffieautomaat. Op een dag trof ik een heel gewaardeerde collega die voor een groep leraren bezig was met een bepaalde lesmethode. Ze deed daarvoor ook een opleiding en koppelde steeds terug aan de groep wat ze geleerd had, wat ze daarmee had gedaan en wat dat betekende voor de ontwikkeling van de lesmethode. Ik vroeg haar hoe het ermee stond. Ze vertelde bedremmeld dat de lesmethode af was, maar dat de groep uiteindelijk besloten had om de methode niet in gebruik te nemen. Zij was uiteraard enorm teleurgesteld. Ik kon het me goed voorstellen en vroeg me af: Wat gebeurt hier toch?
De vraag liet me niet los en toen ik een paar maanden door MSA-bestuurder Alle van Steenis werd voorgesteld aan Marco Snoek, lector Leren & Innoveren aan de Hogeschool van Amsterdam (HvA) om deel te nemen aan een pilot voor een groot onderzoeks- en verandertraject had ik mijn onderwerp al snel paraat. Het is niet langer alleen zonde dat er zoveel kennis bij één persoon blijft. Net als bij veel andere beroepsgroepen wordt er steeds meer gevraagd van leraren. Je bent de expert voor leerlingen, op de hoogte van actuele ontwikkelingen in je vakgebied, weet ict-technologieën toe te passen in het klaslokaal, bent bekend met passend onderwijs, hebt elke leerling in het oog en biedt maatwerk zodat ieder kind zich in eigen tempo en manier kan ontwikkelen. Je klas is een minimaatschappij waarin je te maken hebt met gendervraagstukken, verschillende culturen, religies, kansenongelijkheid en mentale uitdagingen. Je kunt als autonome leraar niet precies weten hoe daarmee om te gaan, terwijl de verwachtingen van leerlingen, ouder(s)/verzorger(s) en ministerie maar blijven toenemen. En precies dat is de reden waarom ik met dit project ben gestart. Door als leraar meer uit het klaslokaal te komen en met andere ervaren en kundige professionals onderwijsvraagstukken aan te pakken, zijn die verwachtingen te behappen.